Molen - Blaricum Vroeger en Nu

Blaricum Vroeger en Nu
Title
Ga naar de inhoud
.



De Blaricumse Molen




Blaricum heeft sinds het begin van de 16e eeuw een molen gehad.
Hieronder de geschiedenis tot zijn afbraak zo’n 85 jaar geleden.


Op de zogenaamde Ronde Kaart van het Gooiland uit 1524, waarbij de Vecht, de Eem en de Zuiderzeekust samen een onduidelijke cirkel vormen, staan drie standerdmolens afgebeeld.
Eén ten westen van Naarden-Vesting, één bij Oud-Naarden en één ten zuidwesten van Hilversum.
De molen van Blaricum wordt nog niet vermeld.


De eerste afbeelding van de Blaricumse molen op een landkaart dateert uit 1537 (zie afbeelding hieronder). Vermoedelijk is de molen omstreeks 1530 gebouwd.
Op de gravure uit 1612 hieronder zijn de molen alsmede de Hervormde kerk van Blaricum goed te herkennen.

De molen was een korenmolen (molentype standerdmolen).
De foto hieronder toont een dergelijke molen; deze staat in het Openluchtmuseum te Arnhem.
(oorsprong Huizen, gebouwd in 1665 en verplaatst in 1916).


De Blaricumse molen staat ook op een olieverf schilderij van Jacob van Ruisdael (1628/9 - 1682)

Het is vermoedelijk geschilderd tussen 1660 en 1665.

De molen heeft in de loop der eeuwen vele eigenaren gekend.
De eerste schriftelijke vermelding van deze molen staat in een verkoopakte van 29 april 1627, waar het over verkoop van een stuk land bij de molen ging.

Een verkoopakte van 23 mei 1652 ging over Goosen Rouweltsz. uit Eemnes-Buiten, die aan molenaar Willem Rutgers, eveneens uit datzelfde dorp, de rechten heeft verkocht op het halve deel van de molen, vrij van wind staande te Blaricum. De koper van de andere helft van de Blaricumse standerdmolen is niet genoemd. Wel zijn de namen van de verkopers van die andere helft bekend. Ze waren de erven Meijns, Matghen, Steffentghen en Bertghen Hendricksz.

In 1663 tegen verkocht molenaar Cornelisz. weer één molenhelft. De nieuwe eigenaar werd de Blaricummer Adriaen Lanphensen. Hij betaalde ƒ 1.600,–, waarvan volgens de akte ƒ 300,– voor het onroerende gedeelte werd berekend en de resterende ƒ 1.300,– was voor het roerende deel bestemd. Nog diezelfde dag heeft de koper zijn nieuw verworven eigendom voor hetzelfde bedrag heeft overgedaan aan Jan Gerritsen van Alphen en onder gelijkluidende voorwaarden.

Op 13 juni 1664 werd de gehele molen eigendom van Jan Gerritsen door het uitkopen van de Blaricumse molenaar Willem Jansz. Deelen, de eigenaar van de andere helft. Was er tot nu toe geen sprake van een windbrief (een soort vergunning voor molenaars in die dagen), in 1666 werd er door Jan Gerritsen een dergelijk document aangevraagd. Dat werd noodzakelijk, toen via de deurwaarder van het kantoor Kennemerland het verzoek om het bewijs van windvrijheid te tonen hem bereikte. Zo ’n recht op windvrijheid zou tot dan toe verleend worden door de baljuw van Gooiland (ambtenaar namens een landheer of heerlijkheid, belast met de rechtspraak in zijn betreffende gebied). Op de aanvraag van Gerritsen voor een windbrief bracht de rekenkamer der domeinen advies uit aan de grafelijke rekenkamer van Holland. Dit advies luidde: „De Blaricummer meulen een windbrief verleenen tegen gelijcke jaerlijckse conditie als die welcke voor de andere Gooische meulenaers golden. Windrecht werd verleend in erfpacht en op erfpachtsrecht, tegen betaling van 7 Ponden per jaer, welck bedrag aen de Rekenmeester van Kennemerland ten behoeve van de Grafelijckheid moest worden voldaen. De Blaricummer meulenaer moest betalen met terugwerkende kracht vanaf 1 October 1665.” De windbrief werd verleend op 5 oktober 1666, iets ruim een jaar later.

In 1725 heeft er weer een verkoping van de molen plaats gevonden. Blijkens de akte ging de molen op 1 november van dat jaar over aan Willem Cornelisz. Verwer. De molen met alles erop en eraan, dat wil zeggen met zijn zeilen, touwen, maalstenen etc., veranderde voor de prijs van ƒ 900,– van eigenaar.

In 1757 stelden de erfgenamen van Verwer hun molen als speciaal onderpand ten behoeve van de Staten van Holland en West-Friesland tegen een bedrag van ƒ 500,–. Er bestaat een verklaring van de schout en schepenen van Blaricum, dat de kinderen Verwer de molen vrij in eigendom hadden.

Uit oude boeken van de R.K.-Sint Vituskerk te Blaricum blijkt dat de Blaricumse standerdmolen in de loop van de jaren dertig van de 19e eeuw in bezit is gekomen van molenaar Gerrit Willemse Puyk. Gerrit was geboren op 21 december 1805 als zoon van Willem Lammert Puyk en Marretje Rozendaal. Gerrit was gehuwd met Gijsbertje Jacobse Heerschop en kreeg twee zonen, Willem en Jan, en een dochter Marritje.

In het jaar 1873 werd de oude "pinmolen" (zoals de standerdmolen in de Blaricumse volksmond vaak werd genoemd) afgebroken.

Opnieuw een molen!

De geschiedenis van de Blaricumse molen was daarmee niet ten einde. Op de plaats van de oude molen werd opnieuw een molen opgericht. Deze molen kwam uit Baarn en stond aan de Jacob van Lenneplaan tussen de nummers 43 en 45.


De molen werd in 1759 in de buurtschap Zandvoort bij Baarn gebouwd en droeg daar de naam de Santvoortsche Molen. Deze molen verving een standerdmolen die behoorde tot het kasteel Drakenburch. Molenaar Jan Gerritsz. Varekamp verzocht in 1756 aan de Staten van het Sticht tot vervanging en verplaatsing van die molen. Drie jaar later gaf Jan Lucas van der Dussen de opdracht aan molemakers Jan en Gerrit van der Wouden om een nieuwe zeskante, rietgedekte korenmolen-grondzeiler te bouwen voor het bedrag van fl. 4700,-. De zeilen en de maalstenen van de oude standerdmolen moesten bij de herbouw weer gebruikt worden.


De molen is in korte tijd in verschillende handen overgegaan. In 1873 verkocht de toenmalige molenaar Jacob Versteeg de molen wegens slechte gezondheid en het gebrek aan een opvolger. De koper was Taack Takranen , die de onderdelen weer doorverkocht. De molen werd gedemonteerd en overgebracht naar Blaricum. Daar werd de zeskante molen als grondzeiler opgebouwd. Zo verrees op dezelfde plek waar eens een standerdmolen stond voor de tweede keer een korenmolen.


Willem Puijk en zijn broer Jan bemaalden de molen. Jan en Lambert, de 2 zonen van zus Marritje, hielpen ook mee in het bedrijf. Zij waren beiden ook molenaar geworden van beroep. Ze woonden met hun kinderen in de boerderij naast de molen.
De molen bleef tot 1921 in bedrijf. De laatste eigenaar/molenaar was Willem Puijk die op 9 oktober 1922 overleed op 87 jarige leeftijd.

Op de foto hierboven de molen met links Jan Puyk, de broer van molenaar Willem.

In 1923 veranderde de molen van eigenaar. Twee uit het buitenland afkomstige dames, de gezusters De Virieu Fürstner werden de nieuw eigenaressen. Zij kochten de molen voor een bedrag van ƒ 4.500,­- van de laatste molenaar van deze molen, Jan Puyk. De dames wilden in de molen gaan wonen.

Nadat zij een vergunning hadden ingediend om de molen te mogen verbouwen, waren ze alvast begonnen met de sloop van het gaande werk. Er waren al stukken rietdek verwijderd om er grotere ramen in te plaatsen. Het verzoek werd echter afgewezen. In het jaar 1923, het jaar dat De Vereeniging De Hollandsche Molen was opgericht, was juist het verzoek aan alle Nederlandse gemeenten verzonden, om alle molens zoveel mogelijk te behouden. Er werd voor de molen geen vergunning afgegeven om hem tot woonmolen te verbouwen.

De molen met bijbehorende grond werd terug verkocht aan de gemeente voor een veel lager bedrag, te weten ƒ 1.500,--. Burgemeester Klaarenbeek (ambtsperiode 1922­1946) wilde de gemeente ertoe bewegen om de molen in eigendom te verkrijgen en tevens dat zij de herstelwerkzaamheden voor haar rekening nam. Volgens berekening van de molenbouwer Wijnveen uit Voorthuizen, welke berekening was gecontroleerd door de deskundige Dekker uit Hazerswoude, zou de restauratie (met gebruik van tweedehands onderdelen) ƒ 4950 kosten.

Kandidaat-huurder voor de herstelde molen was Lambert Vos, die hem voor ƒ 260 per jaar wilde huren voor de tijd van 10 jaar. Het door de gemeente te fourneren bedrag van ƒ 5500 kon zij lenen tegen 5 %, dat is ƒ 275 per jaar. Dat was dus op zich wel haalbaar, maar jaarlijks onderhoud en de afschrijving op de lening werden niet genoemd. Aangezien de raad zich met dit voorstel overvallen voelde en het oneens was met de handelwijze van de burgemeester in het algemeen, werd het voorstel met een verpletterende meerderheid afgewezen.

In juli 1925 werd er nog onder de bevolking gecollecteerd voor het behoud van de molen. Het verval trad snel in. De vervallen molen werd regelmatig door zwervers als slaapplaats gebruikt, wat mogelijk brandgevaar kon opleveren wanneer zij er een vuurtje stookten. Pogingen van de burgemeester om m.b.v. de vereniging “De Hollandsche Molen” en de vereniging “Blaricums Belang” de molen te redden strandden.
De gemeente besloot in april 1928 daarom de molen laten slopen door aannemer Gerard Jacobs.



Terug naar de inhoud